- sentir
- sentir [sãtier]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 voelen ⇒ gewaarworden, zich bewust zijn van, merken2 ruiken aan3 ruiken (naar)4 rieken naar ⇒ doen denken aan5 proeven ⇒ smaken (naar), de smaak hebben van6 waarderen ⇒ aanvoelen♦voorbeelden:1 sentir la fatigue • moe zijn, zich moe voelenfaire sentir qc. à qn. • iemand iets doen voelen, doen begrijpenfaire sentir à qn. que • iemand duidelijk maken datse faire sentir • merkbaar worden, zich doen geldenje sentis la colère me gagner • ik voelde dat ik boos werdje sens à quel point cela a dû être difficile • ik besef hoe moeilijk dat moet zijn geweest2 sentir une odeur • een geur opsnuivenne pas pouvoir sentir qn. • iemand niet kunnen luchten (of zien)à cause de son rhume il ne sent plus rien • vanwege zijn verkoudheid ruikt hij niets meer3 sentir bon, mauvais • lekker, vies ruiken, stinkenfromage qui sent fort • kaas die sterk ruiktil sent des pieds • zijn voeten stinkence poisson commence à sentir • die vis begint te stinken6 sentir la beauté de qc. • de schoonheid van iets aanvoelenII se sentir 〈wederkerend werkwoord〉1 zich voelen2 voelbaar, merkbaar zijn♦voorbeelden:1 ne pas se sentir de joie • buiten zichzelf zijn van vreugde〈informeel〉 alors, tu ne te sens plus? • ben je niet goed wijs geworden?¶ je me sens assez de courage pour faire cela • ik durf dat wel aanne pas pouvoir se sentir • elkaar niet kunnen luchten (of zien)v1) voelen, merken2) ruiken (aan, naar)3) doen denken (aan)4) smaken (naar)5) aanvoelen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.